Abraham Engers
Geboren: 12 oktober 1883, Papenburg (Duitsland)
Laatste adres: Jozef Israëlsstraat 22a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 3/5 oktober 1942
Vermoord: 12 oktober 1942, Auschwitz
Abraham is geboren als het derde kind in het gezin van Adolph Aron Abraham Engers en Sophie Engers-Hes. Hij heeft twee broers en drie zusters.
Zijn vader Adolph Aron Abraham Engers, geboren in Winschoten, heeft in Papenburg een zaak voor lompen, metalen en kolen. In 1921 draagt hij de zaak over aan zijn oudste zonen Walter en Abraham. Zij gaan verder met de zaak onder de naam “W. und A. Engers”.
Abraham trouwt in 1922 met Else de Vries, geboren 12 april 1899 te Leer. Ze krijgen twee kinderen, Adolf (1923) en Ruth (1925). Beide kinderen zijn te Papenburg geboren. In 1926 gaat de firma “W. und A. Engers failliet vanwege de slechte economische situatie.
Dientengevolge vertrekt Abraham in 1926 met zijn gezin eerst naar Leer en in 1928 verhuist het gezin naar de Johan Willem Frisostraat in Groningen.
Zijn broer Walter emigreert met zijn vrouw Betty Norden en gezin naar de Verenigde Staten, net als de drie jongste kinderen van het gezin Engers-Hes.
Abraham en Else gaan in 1930 in de Jozef Israëlsstraat 22a wonen. Hier drijven ze een pension, Pension Engers, waar voornamelijk Joodse mannen en vrouwen wonen.
Tussen 3 en 5 oktober 1942 wordt Abraham weggevoerd naar Westerbork, een paar dagen daarna naar Auschwitz. In Auschwitz wordt hij op 12 oktober 1942 vermoord. Ook zijn vrouw Else en zijn dochter Ruth worden in Auschwitz vermoord.
Zoon Adolf overleeft de oorlog. Hij wordt officier in het Israëlische leger en komt in 1948 om bij oorlogshandelingen.
Else Engers-de Vries
Geboren: 12 april 1899, Leer (Duitsland)
Laatste adres: Jozef Israëlsstraat 22a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 3/5 oktober 1942
Vermoord: 12 oktober 1942, Auschwitz
Else Engers-de Vries is het oudste kind van Moses Moshe de Vries en Rebecca Rivka de Vries- de Vries in het Duitse Leer. Ze heeft twee zusters en twee broers.
Haar vader is slager/slachter en veehandelaar van beroep.
In 1922 trouwt Else met Abraham Engers, geboren 12 oktober te Papenburg. Zij krijgen twee kinderen, Adolf geboren 13 augustus 1923 en Ruth geboren 11 november 1925. Beide kinderen zijn geboren in Papenburg.
In 1921 neemt Abraham samen met zijn broer Walter de handel in lompen, metalen en kolen van zijn vader in Papenburg over. De zaak gaat in 1926 failliet vanwege de slechte economische situatie. Daarop vertrekken Else en Abraham met hun gezin naar Leer en in 1928 verhuizen ze naar de Johan Willem Frisostraat in Groningen. In 1930 verhuizen ze naar de Jozef Israëlsstraat 22a. In dit huis drijft Else samen met Abraham een pension, Pension Engers, waar voornamelijk Joodse mannen en vrouwen wonen.
Adolf gaat op 14-jarige leeftijd uit huis, als leerling van de Catharinahoeve in Gouda. Hier worden Joodse jongeren opgeleid in de land- en tuinbouw met het vooruitzicht om in Palestina te gaan wonen en werken.
Ruth gaat naar een naaischool.
Else wordt tussen 3 en 5 oktober 1942 weggevoerd naar Westerbork. Op 9 oktober wordt ze doorgevoerd naar Auschwitz. Daar is ze op 12 oktober 1942 vermoord.
Ook haar man Abraham en haar dochter Ruth zijn op die dag in Auschwitz vermoord.
Zoon Adolf overleeft de oorlog. Hij wordt officier in het Israëlische leger en komt in 1948 om bij oorlogshandelingen.
Ruth Engers
Geboren: 11 november 1925, Papenburg (Duitsland)
Laatste adres: Jozef Israëlsstraat 22a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 3/5 oktober 1942
Vermoord: 12 oktober 1942, Auschwitz
Ruth Engers is geboren in Papenburg als jongste kind van Abraham Engers en Else Engers-de Vries. Zij heeft één broer, Adolf.
Haar vader heeft in Papenburg samen met zijn oudste broer een zaak in lompen, metalen en kolen. Als de zaak in 1926 failliet gaat, verhuist het gezin naar Leer.
In 1928 verhuizen ze naar Groningen, eerst naar de Johan Willem Frisostraat.
In 1930 verhuist het gezin naar het adres Jozef Israëlsstraat 22a. Hier beginnen vader en moeder Engers een pension, Pension Engers, waar voornamelijk Joodse mannen en vrouwen wonen.
Ruths broer Adolf verhuist in 1937 naar Gouda, waar hij een land- en tuinbouwopleiding voor Joodse jongeren aan de Catharinahoeve volgt.
Ruth volgt een opleiding op een naaischool.
Tussen 3 en 5 oktober 1942 worden Ruth en haar ouders weggevoerd naar Westerbork. Ruth is dan 17 jaar.
Op 12 oktober 1942 wordt ze vermoord te Auschwitz. Ook haar ouders worden op die dag vermoord.
Broer Adolf overleeft de oorlog. Hij wordt officier in het Israëlische leger en komt in 1948 om bij oorlogshandelingen.
Roosje van Coevorden
Geboren: 1 mei 1874, Groningen
Laatste adres: Jozef Israëlsstraat 22a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: waarschijnlijk 1942
Vermoord: 12 oktober 1942, Auschwitz
Roosje van Coevorden is de jongste van de vijf kinderen in het gezin van Hartog van Coevorden en Frouwkje Levi. Roosje is op 1 mei 1874 in Groningen geboren. Haar vader is borstelmaker, haar moeder bij huwelijk dienstmeid van beroep. Hun eerste kind overlijdt op tweejarige leeftijd. Roosje heeft twee broers en twee zusters. Vader Hartog overlijdt op 9 mei 1906 en moeder Frouwke is al op 11juli 1903 gestorven. Over het ouderlijk gezin is verder weinig bekend.
Vanaf 1921 wonen Roosje en haar zus Betje bij hun broer Juda en diens vrouw Dina Schulz en hun vier zoons aan de Emmasingel 8 in Groningen. Betje overlijdt in 1923.
De jongste zoon van Juda en Dina, Bernard, verhuist in 1926 naar Frankfurt en de op één na jongste zoon vertrekt in 1927 naar Berlijn.
Juda en Dina verhuizen eind december 1930 naar Antwerpen.
Na het vertrek van Juda en Dina woont Roosje op verschillende adressen tot ze op 15 april 1932 naar Pension Engers in de Jozef Israëlsstraat 22a verhuist. Hier blijft ze wonen tot ze waarschijnlijk in 1942 wordt weggevoerd naar Westerbork. Zij wordt op 9 oktober 1942 uit Westerbork gedeporteerd naar Auschwitz, waar zij op 12 oktober 1942 wordt vermoord.
De twee jongste zonen van Juda en Dina – Isak en Bernard – overleven de oorlog. In de jaren vijftig van de 20e eeuw waren zij beiden in Antwerpen woonachtig.
Hedwig Eisemann-Löbenstein
Geboren: 13 januari 1886, Hamburg (Duitsland)
Laatste adres: Jozef Israëlsstraat 22a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: waarschijnlijk 1942
Vermist
Hedwig Eisemann- Löbenstein (ook bekend onder de naam Eisemann-Löwenstein en Eisemann-Leuwenstein) is het oudste kind van Abraham Löbenstein en Berta Löbenstein-Seligmann te Hamburg. Zij heeft twee zusters en vier broers.
Ze trouwt in 1905 met Moses Eisemann (geboren 1869), leraar aan de Talmud-Tora-Realschule.
Het echtpaar betrekt een woning aan de Heinrich Barthstrasse 21 in Hamburg.
Ze krijgen 3 kinderen: Else, Joseph en Erich Daniel.
Moses Eisemann overlijdt in 1930. Na zijn dood moet Hedwig van een bescheiden weduwenrente leven. Hierdoor is ze genoodzaakt goedkoper te gaan wonen, wat een grote overgang voor haar moet zijn geweest.
Rond deze tijd krijgt haar zoon Joseph een functie als referendaris. Hij promoveert in 1933 aan de Faculteit voor Recht- en Staatswetenschap van de Universiteit van Hamburg. In het kader van de wet ”Wiederherstellung des Berufsbeamtentums” van april 1933 wordt hij uit de Hamburgse Justitiële Dienst ontslagen.
Haar tweede zoon Erich wordt een aanstelling in de ”Hanseatische Schuldienst” geweigerd op grond van zijn Joodse afkomst. Daarom vertrekt hij in 1934 naar Berlijn, waar hij tot 1938 werkzaam is als leraar bij de Joodse gemeente. In 1938 emigreert hij naar Israël.
Vanwege het toenemend verhardend klimaat tegen Joden emigreert Hedwig in 1939 naar Nederland, naar Groningen. Haar dochter Else woont daar al sinds 1930 met haar in Groningen geboren echtgenoot Marcus de Groot, kleermaker van beroep. Aanvankelijk in de J.W. Frisostraat, daarna in de Lingestraat 2. Ze hebben twee zoontjes, die respectievelijk in 1934 en 1937 geboren zijn.
1n 1939 vertrekt ook Hedwigs zoon Joseph naar Nederland, maar nog in hetzelfde jaar emigreert hij eveneens naar Israël.
Hedwig probeert zo veel mogelijk zonder hulp haar hoofd boven water te houden.
Door een medewerkster van de Joodse Raad afd. Groningen wordt het volgende geschreven: “Mevrouw Eisenmann heeft tot op heden door diverse werkzaamheden zooals lesgeven, het vervaardigen van bloemcorsages enz. zichzelf kunnen redden, behalve dat wij een gedeelte van de kosten voor insuline voor onze rekening hebben genomen. Zij is een ernstige suiker- en hartpatiënte, en is het om die redenen voor haar niet langer mogelijk, arbeid te verrichten.”
Hedwig gaat in 1940 aan de Jozef Israëlsstraat 22a wonen in Pension Engers, een Joods pension, gedreven door Else Engers-de Vries en Abraham Engers. Zoals gerapporteerd staat: “Zij bewoont een kamer bij de familie Engers alhier, voor welke kamer zij f.20.- per maand betaalt. Voor warme maaltijden welke de familie Engers voor haar verzorgt, betaalt zij f.1.- per keer; haar broodmaaltijden verzorgt zij zelf”.
In datzelfde jaar vraagt ze een verklaring van goed gedrag aan via de Joodse Raad, in de hoop dat ook zij naar Israël kan emigreren. Het is niet gelukt deze verklaring op tijd te krijgen.
Hedwig wordt waarschijnlijk in 1942 gedeporteerd naar Westerbork en vandaaruit wordt ze doorgevoerd naar Auschwitz. Daar wordt ze vermoord. Er is echter geen overlijdensdatum van haar bekend. Zij wordt officieel geregistreerd als vermist.
Ook haar dochter Else, schoonzoon Marcus de Groot en hun kinderen overleven de oorlog niet: Marcus wordt vermoord in Auschwitz en Else en de kinderen in Sobibor.
Elisabeth van Hasselt-Walg
Geboren: 28 januari 1885, Culemborg
Laatste adres: Jozef Israëlsstraat 22a, Groningen
Weggevoerd naar Westerbork: 14 oktober 1942
Vermoord: 9 november 1942, Auschwitz
Elisabeth Walg is op 28 januari 1885 geboren te Culemborg als tweede dochter van Isaac Simon Walg en Aaltje Wijzenbeek. Vader Isaac drijft eerst een slagerij en later samen met zijn vrouw aan huis in de Tollenstraat een fourniturenzaak en stomerij agentschap. Ze heeft drie zusters, Rosette, Henriette en Johanna . Eén jongetje wordt levenloos geboren – een ander, Simon Isaac, sterft na twee dagen.
Elisabeth volgt de opleiding tot fröbellerares en werkt tot haar trouwen als zodanig. Haar twee nichtjes Ali en Janny komen graag bij `tante Lies` logeren.
In 1930, 45 jaar oud, treedt ze te Amersfoort in het huwelijk met Simon de Vries, in 1870 geboren te Wijk bij Duurstede. Hij is vleeshouwer van beroep. Aan huis in Amersfoort drijven zij een comestibleszaak en hebben zij pensiongasten. Simon overlijdt begin 1932.
Op 28 december 1933 hertrouwt Elisabeth met Hartog van Hasselt, geboren in 1881 te Appingedam, en komt zij in Groningen wonen. Hartog is poelier van beroep. Ook hij is eerder getrouwd geweest en wel met Jetje Marcus, die begin van dat jaar is komen te overlijden.
Vanaf 31 december 1941 staat Elisabeth samen met haar man ingeschreven bij Pension Engers in de Jozef Israëlsstraat 22a. In dit door het Joodse echtpaar Engers gedreven pension wonen voornamelijk Joodse mannen en vrouwen. Hartog van Hasselt overlijdt in april 1942 in het Treslinghuis aan de Klaprooslaan 2 te Groningen. In de jaren dertig dient dat huis onder meer voor de opvang van Tbc-patiënten.
Elisabeth wordt op 14 oktober 1942 naar Westerbork weggevoerd. Op 6 november is zij van daaruit gedeporteerd en drie dagen later, op 9 november, te Auschwitz omgebracht. Het graf, dat haar vader in 1920 bij het overlijden van haar moeder op de Joodse begraafplaats in Culemborg voor haar kocht, blijft net als dat van twee eveneens omgebrachte zusters leeg.
Elisabeth van Hasselt-Walg is 57 jaar geworden.